GESCHIEDENIS VAN DE BAPTISTENGEMEENTE TE HAARLEM
INHOUD
1 Inleiding
2 Baptisme
3 Ontstaan van het Baptisme in Haarlem
4 Afsplitsing – Instituering in 1880
5 Voortgang
6 Begijnhofkapel
7 Vervolg
8 Nawoord
2 Baptisme
3 Ontstaan van het Baptisme in Haarlem
4 Afsplitsing – Instituering in 1880
5 Voortgang
6 Begijnhofkapel
7 Vervolg
8 Nawoord
1 INLEIDING
Op 20 september 1993 is het precies veertig jaar geleden dat de Baptisten Gemeente te Haarlem haar kerkgebouw de Begijnhofkapel in gebruik nam. Voor de raad was dat aanleiding -veertig is immers een belangrijk getal in de bijbel- om het jubileum feestelijk te gedenken. In dit kader is ook besloten tot het samenstellen van een jubileumgeschriftje over de Baptisten Gemeente te Haarlem. Het onderhavige boekwerkje geeft een overzicht van de geschiedenis van de Baptisten Gemeente te Haarlem. Het pretendeert uiteraard niet volledig te zijn. Wellicht komt er nog eens een uitgebreidere uitgave. Na een hoofdstuk over baptisten en hun geloof wordt teruggegaan naar het midden van de vorige eeuw. Van daaruit volgen we -soms zeer beknopt- de bewogen geschiedenis die vaak over bergen en door dalen gingen slechts zelden over vlak terrein. Aangekomen in 1993 kunnen we vaststellen dat de Heer van de gemeente trouw blijft aan het werk dat Hij eens begonnen is. In vertrouwen op Hem blijven we niet stilstaan om achterom te kijken, maar gaan we verder op de weg met de Heer Jezus Christus.
Hugo Heymeijer
september 1993
september 1993
2 BAPTISME
Het baptisme is ontstaan toen in het begin van de 17e eeuw een groepje Engelse vluchtelingen onder leiding van John Smyth kennis maakten met de doopsgezinden in Amsterdam. Smyth en de zijnen sloten zich evenwel wegens meningsverschillen niet bij hen aan. Veel van de vluchtelingen keerden terug naar Engeland. Anderen staken de oceaan over naar Amerika (met het schip de Mayflower). Sinds 1609 kan er gesproken worden van baptistengemeenten. Het baptisme bleef een Britse en Amerikaanse kerkelijke beweging totdat J.G. Oncken er in Engeland mee in aanraking kwam en in 1835 de eerste baptistengemeente van het Europese vasteland stichtte.
In 1845 kwam het baptisme in Nederland. Op 15 mei van dat jaar liet Johannes Elias Feisser, voormalig Nederlands hervormd predikant te Gasselternijveen zich met een zestal geestverwanten dopen door de Duitse baptist J. Köbner, die samen met Oncken in bijna geheel Europa de baptistische opvattingen verbreidde. In de vijftiger jaren ontstonden in Friesland enkele baptistengemeenten als gevolg van het werk van de Duitse prediker Johannes De Neui.
In 1845 kwam het baptisme in Nederland. Op 15 mei van dat jaar liet Johannes Elias Feisser, voormalig Nederlands hervormd predikant te Gasselternijveen zich met een zestal geestverwanten dopen door de Duitse baptist J. Köbner, die samen met Oncken in bijna geheel Europa de baptistische opvattingen verbreidde. In de vijftiger jaren ontstonden in Friesland enkele baptistengemeenten als gevolg van het werk van de Duitse prediker Johannes De Neui.
Baptisten geloven evenals andere christenen dat Jezus Christus, de Zoon van God, door zijn sterven aan het kruis en zijn opstanding vergeving van zonden en verzoening met God heeft bewerkt.
Door geloof in Hem en uit genade wordt men behouden.
Baptisten geloven dat de Heer Jezus wil dat allen die dit geloof bezitten zich plaatselijk en zichtbaar aan elkaar verbinden in een gemeenschap van gelovigen, de gemeente.
Men wordt lid van deze gemeente door de doop op basis van een persoonlijk geloof. De doop beeldt het einde van de oude mens, zijn begrafenis, en de geboorte van de nieuwe mens uit.
Baptisten dopen door onderdompeling in water, omdat dit in nieuwtestamentische tijden zo gebeurde en omdat zo de betekenis van de doop het beste zichtbaar wordt gemaakt.
Door geloof in Hem en uit genade wordt men behouden.
Baptisten geloven dat de Heer Jezus wil dat allen die dit geloof bezitten zich plaatselijk en zichtbaar aan elkaar verbinden in een gemeenschap van gelovigen, de gemeente.
Men wordt lid van deze gemeente door de doop op basis van een persoonlijk geloof. De doop beeldt het einde van de oude mens, zijn begrafenis, en de geboorte van de nieuwe mens uit.
Baptisten dopen door onderdompeling in water, omdat dit in nieuwtestamentische tijden zo gebeurde en omdat zo de betekenis van de doop het beste zichtbaar wordt gemaakt.
De baptistengemeente wordt democratisch bestuurd: de laatste autoriteit berust bij de gemeente in vergadering bijeen. De dagelijkse gang van zaken wordt behartigd door een raad.In Nederland zijn ruim tachtig gemeenten aangesloten bij de Unie van Baptisten Gemeenten in Nederland, met tezamen ruim 12.000 leden.
3 ONTSTAAN VAN HET BAPTISME IN HAARLEM
In Haarlem kreeg het baptisme voet aan de grond in het najaar van 1869. Een belangrijke rol werd hierbij vervuld door Gerard Velthuijsen. Velthuijsen, broodbakker op de Groenmarkt of Groote Krocht, was lid van de Hervormde kerk. Samen met enige vrienden had hij een vereniging opgericht “tot verbreiding der Waarheid”. Met elkaar bestudeerden ze de Bijbel en ontvingen sprekers waaronder I. Da Costa en J. de Liefde. Zelf ging Velthuijsen ook in deze vergaderingen voor en hij wist velen te boeien. Zijn mening echter over de vorming en het wezen van een gemeen te in overeenstemming met de Heilige Schrift, over de kinderdoop
en de vraag wie er tot het Avondmaal mochten worden toegelaten druiste lijnrecht in tegen die van het merendeel der medebestuurders. Nu verenigde Velthuijsen bij hem thuis enige gelijkgezinden uit Lutherse, Doopsgezinde en Hervormde kerk. Allen waren voorstander van het baptistisch beginsel inzake gemeentevorming, zonder evenwel het Baptisme te kennen.
P.J. de Neui, die in Friesland evangeliseerde en te Franeker in 1864 de eerste friese baptistengemeente stichtte, schreef in 1869 een artikel in de “Nieuwe Rotterdammer Courant” over de doop en de baptisten. Dit stuk werd gelezen door Velthuijsen. Meteen ging deze naar Franeker en ontmoette daar De Neui. Deze ontmoeting maakte op hem grote indruk. Op 5 september 1869 werd Velthuijsen samen met zijn Haarlemse broeders P.H. de Nobel en J.F. Bekker in Franeker gedoopt. Vier weken later volgden hun echtgenotes.
Op 10 oktober 1869 was De Neui in Haarlem om de doop te bedienen aan nog eens zes gelovigen. De gebeurde in de tuin van Velthuijsen, waar De Nobel, die blikslager was, een zinken doopvont had gemaakt in een loodsje achter de bakkerij. Er werd een “Gemeente van Gedoopte Christenen”, zoals men zich noemde, opgericht, met twaalf leden. Aan Velthuijsen werd de geestelijke leiding opgedragen, de broeders De Nobel en Bekker hielden toezicht op de stoffelijke zaken. Met de “Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid” moest Velthuijsen nu breken. Toen die avond De Neui bij de vereniging predikte voor een gehoor van enige honderden mensen, was dat voor het bestuur aanleiding om Velthuijsen zijn ontslag te laten nemen als medebestuurslid. Aan anderen werd gezegd dat zij hem die zo “sectarisch” optrad moesten mijden. Dit was een trieste ervaring voor Velthuijsen.
De gemeente breidde zich echter uit. De eerste jaren had zij haar bijeenkomsten in de blikslagerij van De Nobel, die in de Lange Veerstraat woonde. Op zondagochtend predikte Velthuijsen. ’s Middags werd bij Velthuijsen bijbellezing gehouden. Elke eerste zondag van de maand vierde men het Heilig Avondmaal en elke donderdagavond hield men een bidstond. Bij De Nobel had de gemeente een zondags-school onder leiding van Velthuijsen. Op dinsdagavond gaf hij bijbelles aan jongeren boven de zestien jaar. De gemeente kreeg al direct contacten met andere gemeenten. In december 1869 sloot men zich aan bij de Duitse Bond, waar ook Franeker bij aangesloten was. Enkele andere gemeenten, zoals Stadskanaal (onder leiding van H.Z. Kloekers) en Amsterdam voelden zich hierin niet thuis. Zij wilden zich niet aan de Duitse geloofsbelijdenis binden. De Nederlandse Unie van gemeenten van gedoopte christen werd twintig jaar later opgericht: op 26 januari 1881.
De Haarlemse gemeente breidde zich uit en er moest naar andere ruimte voor de bijeenkomsten worden gezocht. Men vond een klein boerderijtje aan de stadsgrens, aan een grachtje en enkele stukjes weiland. Men bracht het benodigde geld bijeen en was in staat het pand, gelegen aan wat nu de Parklaan is, te kopen. Er moest een grondige verbouwing plaatsvinden. Aan de voorzijde kwam een kosterswoning, de oude koeiestal werd in een vergaderlokaal herschapen en er werd een doopbassin in aangebracht. Op 3 augustus 1872 had de inwijding van de kapel plaats. Velthuijsen hield een inwijdingspreek over Jeremia 6:16. Hij kreeg het zo druk met de gemeente, dat hij zijn bakkerij moest verkopen. Zo kon hij zich geheel aan de dienst van het evangelie wijden. Hij werkte hard en evangeliseerde veel. Zodoende konden er in 1874 zeventien personen worden gedoopt. Er waren drie bloeiende zondagsscholen met een paar honderd kinderen!
Op 16 juni 1874 verkreeg de Gemeente van gedoopte Christenen te Haarlem koninklijke erkenning. Velthuijsen wilde meer bekendheid geven aan de baptistische beginselen. Hij begon in 1876 met de uitgave van een weekblad “De Boodschapper, Weekblad in dienst van de Heere Jezus.” Een proefnummer van het blad verscheen op 27 oktober van dat jaar.
en de vraag wie er tot het Avondmaal mochten worden toegelaten druiste lijnrecht in tegen die van het merendeel der medebestuurders. Nu verenigde Velthuijsen bij hem thuis enige gelijkgezinden uit Lutherse, Doopsgezinde en Hervormde kerk. Allen waren voorstander van het baptistisch beginsel inzake gemeentevorming, zonder evenwel het Baptisme te kennen.
P.J. de Neui, die in Friesland evangeliseerde en te Franeker in 1864 de eerste friese baptistengemeente stichtte, schreef in 1869 een artikel in de “Nieuwe Rotterdammer Courant” over de doop en de baptisten. Dit stuk werd gelezen door Velthuijsen. Meteen ging deze naar Franeker en ontmoette daar De Neui. Deze ontmoeting maakte op hem grote indruk. Op 5 september 1869 werd Velthuijsen samen met zijn Haarlemse broeders P.H. de Nobel en J.F. Bekker in Franeker gedoopt. Vier weken later volgden hun echtgenotes.
Op 10 oktober 1869 was De Neui in Haarlem om de doop te bedienen aan nog eens zes gelovigen. De gebeurde in de tuin van Velthuijsen, waar De Nobel, die blikslager was, een zinken doopvont had gemaakt in een loodsje achter de bakkerij. Er werd een “Gemeente van Gedoopte Christenen”, zoals men zich noemde, opgericht, met twaalf leden. Aan Velthuijsen werd de geestelijke leiding opgedragen, de broeders De Nobel en Bekker hielden toezicht op de stoffelijke zaken. Met de “Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid” moest Velthuijsen nu breken. Toen die avond De Neui bij de vereniging predikte voor een gehoor van enige honderden mensen, was dat voor het bestuur aanleiding om Velthuijsen zijn ontslag te laten nemen als medebestuurslid. Aan anderen werd gezegd dat zij hem die zo “sectarisch” optrad moesten mijden. Dit was een trieste ervaring voor Velthuijsen.
De gemeente breidde zich echter uit. De eerste jaren had zij haar bijeenkomsten in de blikslagerij van De Nobel, die in de Lange Veerstraat woonde. Op zondagochtend predikte Velthuijsen. ’s Middags werd bij Velthuijsen bijbellezing gehouden. Elke eerste zondag van de maand vierde men het Heilig Avondmaal en elke donderdagavond hield men een bidstond. Bij De Nobel had de gemeente een zondags-school onder leiding van Velthuijsen. Op dinsdagavond gaf hij bijbelles aan jongeren boven de zestien jaar. De gemeente kreeg al direct contacten met andere gemeenten. In december 1869 sloot men zich aan bij de Duitse Bond, waar ook Franeker bij aangesloten was. Enkele andere gemeenten, zoals Stadskanaal (onder leiding van H.Z. Kloekers) en Amsterdam voelden zich hierin niet thuis. Zij wilden zich niet aan de Duitse geloofsbelijdenis binden. De Nederlandse Unie van gemeenten van gedoopte christen werd twintig jaar later opgericht: op 26 januari 1881.
De Haarlemse gemeente breidde zich uit en er moest naar andere ruimte voor de bijeenkomsten worden gezocht. Men vond een klein boerderijtje aan de stadsgrens, aan een grachtje en enkele stukjes weiland. Men bracht het benodigde geld bijeen en was in staat het pand, gelegen aan wat nu de Parklaan is, te kopen. Er moest een grondige verbouwing plaatsvinden. Aan de voorzijde kwam een kosterswoning, de oude koeiestal werd in een vergaderlokaal herschapen en er werd een doopbassin in aangebracht. Op 3 augustus 1872 had de inwijding van de kapel plaats. Velthuijsen hield een inwijdingspreek over Jeremia 6:16. Hij kreeg het zo druk met de gemeente, dat hij zijn bakkerij moest verkopen. Zo kon hij zich geheel aan de dienst van het evangelie wijden. Hij werkte hard en evangeliseerde veel. Zodoende konden er in 1874 zeventien personen worden gedoopt. Er waren drie bloeiende zondagsscholen met een paar honderd kinderen!
Op 16 juni 1874 verkreeg de Gemeente van gedoopte Christenen te Haarlem koninklijke erkenning. Velthuijsen wilde meer bekendheid geven aan de baptistische beginselen. Hij begon in 1876 met de uitgave van een weekblad “De Boodschapper, Weekblad in dienst van de Heere Jezus.” Een proefnummer van het blad verscheen op 27 oktober van dat jaar.
4 AFSPLITSING
In 1877 ontving Velthuijsen een zevental traktaten over het vieren van de sabbat. Hij las ze en vond het een dwaze “nieuwigheid”. Maar hij bleef nadenken over de vraag: “Moeten wij de sabbat of de zondag vieren?”. Al gauw deelde hij de gemeente mee dat hij besloten had met zijn gezin de sabbat te vieren. Hij bleef wel bereid de gemeente te blijven dienen. Na een preek over Prediker 12:13 “Van alles wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vreest God en houdt Zijne geboden, want dit betaamt alle menschen.” werd ook De Nobel van de sabbat-viering overtuigd. Er volgden nog enige leden en slechts weinigen bleven vasthouden aan de viering van de zondag. In de gemeente groeide een spanning. Velthuijsen verklaarde “geen brood meer te breken met hen, die buiten de sabbat gaan” en hen ook niet te dopen. In de gemeentevergadering van 30 september 1877 werd duidelijk dat samen verder gaan niet mogelijk was zonder kans op twist. Er werd besloten te scheiden. Voorzitter Veldhuijsen stelde vervolgens de vraag: “Wat wil de Gemeente der niet-sabbatisten? … Verlangt zij de kapel, wij zullen haar ruimen.” Eenstemmig gaf die gemeente te kennen dat zij de kapel “aan hare broeders en zusters sabbatisten overlaat.” De Zevendedags Baptiste Gemeente heeft haar samenkomsten tot op de huidige dag nog steeds in de kapel aan de Parklaan.
In 1907 schreef G. Velthuijsen dat de Zevendedags-baptiste gemeente van aanvankelijk twintig leden was uitgegroeid tot 72 leden. In 1890 was een tweede, kleinere gemeente gevestigd te Rotterdam. Tevens vermeldt hij een sabbatvierende nederzetting te Gambong Waloh op Java onder de leiding van D. Graafstal en zijn echtgenote Maria van der Steur.
Het zondagvierende deel constitueerde zich op 30 mei 1880 als “Vrije Gemeente van Gedoopte Christenen”. Zij stond onder leiding van A.H. van der Steur. Er werd voor de gemeentelijke samenkomsten een zaaltje gehuurd in de Voortingstraat. Op 7 februari 1883 vertrok men naar de Gravinnesteeg. In deze tijd had E. van der Steur een zondagsschool met 130 kinderen. Het jaarboekje van de Unie voor 1884, dat ook de gegevens vermeldt van de niet-geuniëerde gemeenten, noemt zelfs een aantal van 225 kinderen. De gemeente telde in september 1883 zeventien leden.
Omdat er weinig hoorders naar de prediking kwamen en de zaalhuur hoog was, wilden sommigen de openbare prediking stopzetten en alleen voor bijbelbespreking samenkomen. De openbare bijeenkomsten bleven echter en gingen gepaard met onderlinge bijbelbespreking. Deze gaf aanleiding tot eindeloze dogmatische twisten. De verwarring werd in maart 1887 zo groot, dat de voorganger zijn lidmaatschap opzegde. Twee jaar later had de gemeente nog maar vier leden en stelde zij zich onder de geestelijke zorg en leiding van de zuster-gemeente te Amsterdam. Haar voorganger H. Reeders zou voorlopig de avondmaalsvieringen leiden. Vaak waren niet meer dan twee of drie leden aanwezig. De gemeente kwam nu samen ten huize van E. van der Steur, Botermarkt 1. In 1891 onttrok de gemeente zich weer aan de geestelijke leiding van Amsterdam. Zij groeide tot meer dan tien leden en wees uit eigen kring weer ouderlingen aan (Van der Steur en Groet). Voor de bediening van de doop werd een groot zinken bad gehuurd. Op zondag 29 januari werd zr. G. van der Steur gedoopt. De gemeente aanvaard de haar “na zware strijd”. Zij was namelijk lid van een geheelonthouders-vereniging en dat was destijds in de gemeente verboden. Dit verbod werd in november 1893 ingetrokken. De gemeente sloot zich in 1893 aan bij de Unie.
In 1907 schreef G. Velthuijsen dat de Zevendedags-baptiste gemeente van aanvankelijk twintig leden was uitgegroeid tot 72 leden. In 1890 was een tweede, kleinere gemeente gevestigd te Rotterdam. Tevens vermeldt hij een sabbatvierende nederzetting te Gambong Waloh op Java onder de leiding van D. Graafstal en zijn echtgenote Maria van der Steur.
Het zondagvierende deel constitueerde zich op 30 mei 1880 als “Vrije Gemeente van Gedoopte Christenen”. Zij stond onder leiding van A.H. van der Steur. Er werd voor de gemeentelijke samenkomsten een zaaltje gehuurd in de Voortingstraat. Op 7 februari 1883 vertrok men naar de Gravinnesteeg. In deze tijd had E. van der Steur een zondagsschool met 130 kinderen. Het jaarboekje van de Unie voor 1884, dat ook de gegevens vermeldt van de niet-geuniëerde gemeenten, noemt zelfs een aantal van 225 kinderen. De gemeente telde in september 1883 zeventien leden.
Omdat er weinig hoorders naar de prediking kwamen en de zaalhuur hoog was, wilden sommigen de openbare prediking stopzetten en alleen voor bijbelbespreking samenkomen. De openbare bijeenkomsten bleven echter en gingen gepaard met onderlinge bijbelbespreking. Deze gaf aanleiding tot eindeloze dogmatische twisten. De verwarring werd in maart 1887 zo groot, dat de voorganger zijn lidmaatschap opzegde. Twee jaar later had de gemeente nog maar vier leden en stelde zij zich onder de geestelijke zorg en leiding van de zuster-gemeente te Amsterdam. Haar voorganger H. Reeders zou voorlopig de avondmaalsvieringen leiden. Vaak waren niet meer dan twee of drie leden aanwezig. De gemeente kwam nu samen ten huize van E. van der Steur, Botermarkt 1. In 1891 onttrok de gemeente zich weer aan de geestelijke leiding van Amsterdam. Zij groeide tot meer dan tien leden en wees uit eigen kring weer ouderlingen aan (Van der Steur en Groet). Voor de bediening van de doop werd een groot zinken bad gehuurd. Op zondag 29 januari werd zr. G. van der Steur gedoopt. De gemeente aanvaard de haar “na zware strijd”. Zij was namelijk lid van een geheelonthouders-vereniging en dat was destijds in de gemeente verboden. Dit verbod werd in november 1893 ingetrokken. De gemeente sloot zich in 1893 aan bij de Unie.
5 VOORTGANG
In november 1911 kreeg Amsterdam een nieuwe voorganger in de persoon van B. Planting die tevens de zorg voor Haarlem tot taak had. Planting was een rustige en weloverwogen werker, die zich deed kennen als gemeenteopbouwer. Hij zou 34 jaar in de gemeente blijven. Naast Amsterdam en Haarlem wijdde hij zijn zorg aan andere gemeenten, zoals Hoorn en Utrecht. Bij zijn komst telde de Haarlemse gemeente elf leden, maar ondanks dat zij klein was zegde zij Amsterdam financiële medewerking toe. Tegen het einde van 1923 was de gemeente gegroeid tot honderd leden.
Ondertussen was op 6 mei 1922 de “Baptiste Gemeente te Haarlem” ingeschreven als kerkgenootschap. Na vele omzwervingen van zaal tot zaal (Klein Heiligland 8, Schachelstraat 6, Stoofsteeg 6, Lange Wijngaardstraat 28) kon de gemeente op 23 december van dat jaar een eigen gebouw, Salem, Bakenessergracht 65, in gebruik nemen.In 1925 bracht de gemeente een beroep uit op J. van der Schors te Emmererfscheidenveen, die dit aanvaardde. Op de eerste pinksterdag 1925 nam Planting afscheid van Haarlem en leidde hij zijn opvolger tot de arbeid in.De eerste jaren leek het goed te gaan. Het jaar 1927 zou met 141 leden afgesloten zijn, ware het niet dat men 22 leden moest afschrijven, die een tweede gemeente vormden. Zij konden zich niet verenigen met de leiding van Van der Schors.In 1931 voegde het afgescheiden deel zich weer bij de gemeente.
De gemeente telde nu 166 leden, waarvan velen buiten Haarlem woonden, met name in IJmuiden, Beverwijk en zelfs in Alkmaar. Er werd besloten ook in IJmuiden samenkomsten te houden. Eind 1934 vermeldt de Uniestatistiek nog maar 105 leden. In januari van dat jaar was Van der Schors heengegaan met een jaar doorbetaald salaris. De gemeente moest hiertoe een hypotheek van 4000 gulden op haar gebouw nemen, terwijl bovendien 34 leden zich aan de gemeente onttrokken. L. de Haan van Utrecht gaf hulp als consulent, maar al in oktober 1934 deed A.P. Barendrecht zijn intrede als voorganger. Onder zijn leiding hervond de gemeente rust. Juli 1937 vertrok Barendrecht naar Muntendam. Een maand later werd hij opgevolgd door L. de Haan, die de gemeente zou dienen tot januari 1943.
Veel leden keerden weer terug, waardoor het ledental steeg tot 140 in 1938 en zelfs 159 in 1942.
In 1941 koos de gemeente met zr. Bottelier-Geldorp haar eerste diakones. In datzelfde jaar werd besloten uit de nieuwe bundel van Haspers te gaan zingen, de voorloper van Lofzangen & Gebeden.
In 1942 werd begonnen met het houden van huissamenkomsten in Alkmaar. Dit leidde uiteindelijk tot instituering van een gemeente op 7 februari 1947. Na het vertrek van De Haan naar Noordbergum verbond in april 1943 T. Jansma, komend van Nieuwe Pekela, zich met de gemeente. Hij bleef tot september 1946.
Salem aan de Bakenessergracht werd intussen te klein, zodat men besloot om de Broederkerk aan de Parklaan te huren voor de diensten op zondag.
Oktober 1947 deed J.W. Weenink, die ruim 36 jaar de gemeente te Stadskanaal gediend had, zijn intrede in Haarlem. Bij die gelegenheid geeft de Amsterdamse gemeente als geschenk een nieuwe Amerikaanse doopbroek.
Ondertussen was op 6 mei 1922 de “Baptiste Gemeente te Haarlem” ingeschreven als kerkgenootschap. Na vele omzwervingen van zaal tot zaal (Klein Heiligland 8, Schachelstraat 6, Stoofsteeg 6, Lange Wijngaardstraat 28) kon de gemeente op 23 december van dat jaar een eigen gebouw, Salem, Bakenessergracht 65, in gebruik nemen.In 1925 bracht de gemeente een beroep uit op J. van der Schors te Emmererfscheidenveen, die dit aanvaardde. Op de eerste pinksterdag 1925 nam Planting afscheid van Haarlem en leidde hij zijn opvolger tot de arbeid in.De eerste jaren leek het goed te gaan. Het jaar 1927 zou met 141 leden afgesloten zijn, ware het niet dat men 22 leden moest afschrijven, die een tweede gemeente vormden. Zij konden zich niet verenigen met de leiding van Van der Schors.In 1931 voegde het afgescheiden deel zich weer bij de gemeente.
De gemeente telde nu 166 leden, waarvan velen buiten Haarlem woonden, met name in IJmuiden, Beverwijk en zelfs in Alkmaar. Er werd besloten ook in IJmuiden samenkomsten te houden. Eind 1934 vermeldt de Uniestatistiek nog maar 105 leden. In januari van dat jaar was Van der Schors heengegaan met een jaar doorbetaald salaris. De gemeente moest hiertoe een hypotheek van 4000 gulden op haar gebouw nemen, terwijl bovendien 34 leden zich aan de gemeente onttrokken. L. de Haan van Utrecht gaf hulp als consulent, maar al in oktober 1934 deed A.P. Barendrecht zijn intrede als voorganger. Onder zijn leiding hervond de gemeente rust. Juli 1937 vertrok Barendrecht naar Muntendam. Een maand later werd hij opgevolgd door L. de Haan, die de gemeente zou dienen tot januari 1943.
Veel leden keerden weer terug, waardoor het ledental steeg tot 140 in 1938 en zelfs 159 in 1942.
In 1941 koos de gemeente met zr. Bottelier-Geldorp haar eerste diakones. In datzelfde jaar werd besloten uit de nieuwe bundel van Haspers te gaan zingen, de voorloper van Lofzangen & Gebeden.
In 1942 werd begonnen met het houden van huissamenkomsten in Alkmaar. Dit leidde uiteindelijk tot instituering van een gemeente op 7 februari 1947. Na het vertrek van De Haan naar Noordbergum verbond in april 1943 T. Jansma, komend van Nieuwe Pekela, zich met de gemeente. Hij bleef tot september 1946.
Salem aan de Bakenessergracht werd intussen te klein, zodat men besloot om de Broederkerk aan de Parklaan te huren voor de diensten op zondag.
Oktober 1947 deed J.W. Weenink, die ruim 36 jaar de gemeente te Stadskanaal gediend had, zijn intrede in Haarlem. Bij die gelegenheid geeft de Amsterdamse gemeente als geschenk een nieuwe Amerikaanse doopbroek.
6 BEGIJNHOFKAPEL
De gemeente had in 1945 voor haar kerkdiensten het gewaardeerde gebouw Salem aan de Bakenessergracht 65 moeten verlaten wegens ruimte gebrek: er waren maar 117 zitplaatsen, terwijl de gemeente 134 leden telde. Voor het houden van diensten werd tijdelijk onderdak gevonden in de Broederkerk aan de Parklaan en later in het C.J.M.V.-gebouw aan de Lange Margarethastraat. Gedoopt werd in het Sportfondsenbad aan het Frederikspark. In 1948 wordt in het Unieorgaan De Christen mededeling gedaan van een doopdienst in het Sportfondsenbad in april van dat jaar. Ds. Weenink doopte zeven jonge mensen ten overstaan van 500 belangstellenden. In Salem werden nog wel vergaderingen gehouden. De gemeente verlangde echter weer een eigen kerkgebouw te bezitten. Om dit doel te bereiken werd mede op initiatief van Weenink op 20 maart 1953 een bouwstichting opgericht met als taak een vergadergelegenheid te zoeken in het centrum van Haarlem.
Toen deze werd gevonden in de Begijnhofkapel, die van de Nederlandse Hervormde Gemeente kon worden aangekocht, werd Salem verkocht. Om het gebouw aan te kunnen kopen en aan te passen aan de eigen wensen werd van de leden grote offers gevraagd. Sommigen gaven een maandloon of meer! Weenink reisde naar Amerika om daar bij de zustergemeenten steun te vragen voor Haarlem. Zijn reis was niet tevergeefs. Met de aankoop van de kapel aan het Begijnhof 10 kreeg de gemeente behalve een ruime kerkzaal tevens de beschikking over een tweetal vergaderruimten, een drietal woningen aan Begijnesteeg 1 en Jansstraat 59 met in de kelder een complete kegelbaan. De mannenvereniging zette zich onder leiding van de bouwcommissie in om de kapel zo snel mogelijk in gebruik te kunnen nemen. Onder het podium werd een doopvont gemaakt. De officiële ingebruikneming vond plaats op zondag 20 september 1953.
In 1957 werd vanuit de Begijnhofkapel de eerste baptistendienst per televisie uitgezonden. De kapel beschikte over een goed orgel, dat in 1942 gebouwd was door de firma Spiering te Dordrecht. Het was bekend van orgelconcerten en van IKOR-radiouitzendingen. Bij het bestuur kwamen van enige broeders en een zuster verzoeken binnen om op het kerkorgel te mogen studeren. Er werd besloten dat pas toestemming kon worden gegeven na een proefspel en indien men les had van een bevoegd orgelleraar. Op 27 november 1953 werd aan Bert van der Weide na proefspel bij de heer Lasschuit de verlangde toestemming verleend. Veertig jaar later is hij nog steeds een van de organisten van de gemeente. Enige jaren later, in 1960, werd het orgel verbouwd. Er werd van een pneumatisch naar een elektrisch systeem overgeschakeld en er werden enkele registers aan de bestaande toegevoegd. De speeltafel werd omgedraaid, zodat de organist de kerk kon overzien.
Het onderhoud van de kapel werd gedaan onder toezicht van het bestuur van de Bouwstichting, dat zelf ook vele uren werk heeft moeten verrichten. Andere werkzaamheden konden worden uitbesteed aan gemeenteleden en vrienden of aan vaklui, zoals de vernieuwing van het dak. In 1993 werd de kapelzaal voorzien van nieuwe ramen. Inkomsten om het onderhoud werden behalve door een huurbijdrage van de gemeente verkregen door verhuur van zalen aan koren en andere huurders. Ook de jaarlijks gehouden rommelmarkt bracht veel geld op. Veel gemeenteleden en vrienden zetten zich daarvoor in. Op 19 september 1993 viert de gemeente het feit dat zij de kapel veertig jaar in gebruik heeft. [Eind december 2018 heeft de gemeente de Begijnhofkapel verlaten.]
Toen deze werd gevonden in de Begijnhofkapel, die van de Nederlandse Hervormde Gemeente kon worden aangekocht, werd Salem verkocht. Om het gebouw aan te kunnen kopen en aan te passen aan de eigen wensen werd van de leden grote offers gevraagd. Sommigen gaven een maandloon of meer! Weenink reisde naar Amerika om daar bij de zustergemeenten steun te vragen voor Haarlem. Zijn reis was niet tevergeefs. Met de aankoop van de kapel aan het Begijnhof 10 kreeg de gemeente behalve een ruime kerkzaal tevens de beschikking over een tweetal vergaderruimten, een drietal woningen aan Begijnesteeg 1 en Jansstraat 59 met in de kelder een complete kegelbaan. De mannenvereniging zette zich onder leiding van de bouwcommissie in om de kapel zo snel mogelijk in gebruik te kunnen nemen. Onder het podium werd een doopvont gemaakt. De officiële ingebruikneming vond plaats op zondag 20 september 1953.
In 1957 werd vanuit de Begijnhofkapel de eerste baptistendienst per televisie uitgezonden. De kapel beschikte over een goed orgel, dat in 1942 gebouwd was door de firma Spiering te Dordrecht. Het was bekend van orgelconcerten en van IKOR-radiouitzendingen. Bij het bestuur kwamen van enige broeders en een zuster verzoeken binnen om op het kerkorgel te mogen studeren. Er werd besloten dat pas toestemming kon worden gegeven na een proefspel en indien men les had van een bevoegd orgelleraar. Op 27 november 1953 werd aan Bert van der Weide na proefspel bij de heer Lasschuit de verlangde toestemming verleend. Veertig jaar later is hij nog steeds een van de organisten van de gemeente. Enige jaren later, in 1960, werd het orgel verbouwd. Er werd van een pneumatisch naar een elektrisch systeem overgeschakeld en er werden enkele registers aan de bestaande toegevoegd. De speeltafel werd omgedraaid, zodat de organist de kerk kon overzien.
Het onderhoud van de kapel werd gedaan onder toezicht van het bestuur van de Bouwstichting, dat zelf ook vele uren werk heeft moeten verrichten. Andere werkzaamheden konden worden uitbesteed aan gemeenteleden en vrienden of aan vaklui, zoals de vernieuwing van het dak. In 1993 werd de kapelzaal voorzien van nieuwe ramen. Inkomsten om het onderhoud werden behalve door een huurbijdrage van de gemeente verkregen door verhuur van zalen aan koren en andere huurders. Ook de jaarlijks gehouden rommelmarkt bracht veel geld op. Veel gemeenteleden en vrienden zetten zich daarvoor in. Op 19 september 1993 viert de gemeente het feit dat zij de kapel veertig jaar in gebruik heeft. [Eind december 2018 heeft de gemeente de Begijnhofkapel verlaten.]
7 VERVOLG
J.W. Weenink diende de gemeente tot zijn emeritaat. In de jaren dat hij Haarlem diende werd het een gebruik dat vrouwen een plaats kregen in het bestuur van de gemeente. Als in januari 1953 een tweetal zusters als bestuurslid aftreden, wordt door de voorzitter opgemerkt dat “de proef om ook zusters te doen deel uit maken van het bestuur uitstekend is geslaagd.” In september 1956 beëindigde Weenink zijn 46-jarige loopbaan als voorganger in de baptistengemeenten. In diezelfde maand kwam J. van Dam van Zandbulten om de gemeente te dienen tot augustus 1960. In mei 1957 werd de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Unie in Haarlem gehouden. Het was op deze vergadering dat de docenten werden benoemd aan het in 1958 op te richten Baptisten Seminarie in het Baptisten-Centrum “De Vinkenhof” in Bosch en Duin. Het ledental van Haarlem daalde met 29 toen in januari 1960 het werk in IJmuiden werd omgezet in een zelfstandige gemeente. Vier jaar later vond er een samensmelting plaats met de evangelisatievereniging Elon. De IJmuidense baptistengemeente kreeg daardoor de beschikking over de kapel van Elon.
Reeds twee maanden nadat Van Dam naar Sneek was vertrokken kreeg Haarlem een nieuwe voorganger. G.W. Tijman, komende van Stadskanaal verbond zich aan de gemeente. Precies tien jaar later moest hij om gezondheidsredenen afscheid nemen van Haarlem. Met vervroegd emeritaat verhuisde hij naar Doetinchem. Daar overleed hij op 30 juli 1978 op ruim 70-jarige leeftijd. Tijdens de ziekte van Tijman en na diens emeritaat werd de gemeente bijgestaan door J. Broertjes, die in dienst was van het Nederlandsch Bijbelgenootschap te Haarlem en tevens voorganger was van Amsterdam-Noord. Op 6 februari 1972 deed W.G. Renken, die van Zutphen kwam, zijn intrede. Hij werkte ruim drie jaar in Haarlem. Op 23 november 1975 nam hij afscheid, omdat hij een benoeming had aanvaard tot geestelijk verzorger in een psychiatrische inrichting te Wagenborg (Gr.). Ouderling F. Oosterwijk nam de leiding van de gemeente op zich, maar hij overleed reeds spoedig. Emeritus-voorganger H. Sikkema die in Heemskerk woonde stond in de volgende jaren de gemeente als consulent ter zijde.
Op 3 september 1978 kon J.A. Scholte als nieuwe voorganger van de gemeente bevestigd worden. Scholte had in de jaren veertig en vijftig enige gemeenten gediend, maar was sinds 1958 werkzaam in het bedrijfsleven. Zijn arbeid in Haarlem kon hij beginnen met een doopdienst in oktober met vier dopelingen. Eind 1978 telde de gemeente 142 leden. Het evangelisatiewerk werd met nieuwe energie ter hand genomen. In Schalkwijk werd begonnen met een jaarlijkse vakantiebijbelweek. Tevens werden er in de gemeente wijkavonden georganiseerd. In 1979 werd in Haarlem in samenwerking met de Baptisten Gemeente IJmuiden de Algemene Vergadering van de Unie gehouden.
Op 30 mei 1980 was het precies honderd jaar geleden dat de gemeente was geïnstitueerd. Dit werd in het najaar van 1980 gevierd. Samen met de Waalse Gemeente, die eveneens op het Begijnhof gevestigd is kwam het tot jaarlijkse tweetalige adventszangdiensten. De zang ging beurtelings in de Nederlandse en de Franse taal. Scholte diende Haarlem tot na zijn emeritaat. Op 4 september 1983 nam hij afscheid van Haarlem en vertrok hij naar Westervoort.
In de jaren tachtig daalde het ledental langzaam. Dit was voor de raad aanleiding om bij het beroepingswerk te denken aan samenwerking met Amsterdam-West. Drie tevergeefs uitgebrachte beroepen deden besluiten niet verder samen te werken. In deze periode was emerituspredikant R.J. Voorhaar consulent van de gemeente. Ook J.A. Scholte verleende nog wel bijstand. Enkele studenten van het seminarie De Vinkenhof ging regelmatig voor in de erediensten.
In 1985 werd in Haarlem-centrum een Raad van Kerken opgericht. De Baptisten Gemeente sloot zich hierbij aan.
In oktober 1985 nam S.P. van der Steen te Emmen het beroep dat de gemeente te Haarlem op hem uitbracht aan. Op 9 maart 1986 deed hij zijn intrede. Er werd weer begonnen met evangelisatiediensten. De voorzang voor de dienst werd uitgebreid en er werd gezongen uit de bundel Opwekkingsliederen, onder begeleiding van Van der Steen. Ook werden er weer bijbelstudieavonden gehouden. Het ledental van de gemeente bleef ondertussen dalen als gevolg van overlijden, overgang naar andere gemeenschappen en verhuizing. In mei 1988 werd Van der Steen ziek. Enkele weken later was het een schok voor de gemeente om te horen dat Van der Steen had besloten een andere werkkring te gaan zoeken en naar Pernis te verhuizen. J. Broertjes, inmiddels emerituspredikant te Rijswijk werd bereid gevonden om als consulent de gemeente te leiden. Ondertussen gingen de activiteiten van de gemeente door de trouwe inzet van velen door.
Op 17 september 1989 kwam R.Th. Quispel, student van de Tweede-Weg-Opleiding van het Seminarium de Haarlemse gelederen versterken. In 1990 werd besloten hem te beroepen tot part-time voorganger. Op 9 september van dat jaar werd hij bevestigd. Na een dieptepunt van 79 leden op 31 december 1991 begint zich in de jaren negentig weer een groei van het ledental af te tekenen. [Januari 2003 vertrok Rob Quispel naar Huizen. De gemeente telde toen ruim 80 leden.]
Reeds twee maanden nadat Van Dam naar Sneek was vertrokken kreeg Haarlem een nieuwe voorganger. G.W. Tijman, komende van Stadskanaal verbond zich aan de gemeente. Precies tien jaar later moest hij om gezondheidsredenen afscheid nemen van Haarlem. Met vervroegd emeritaat verhuisde hij naar Doetinchem. Daar overleed hij op 30 juli 1978 op ruim 70-jarige leeftijd. Tijdens de ziekte van Tijman en na diens emeritaat werd de gemeente bijgestaan door J. Broertjes, die in dienst was van het Nederlandsch Bijbelgenootschap te Haarlem en tevens voorganger was van Amsterdam-Noord. Op 6 februari 1972 deed W.G. Renken, die van Zutphen kwam, zijn intrede. Hij werkte ruim drie jaar in Haarlem. Op 23 november 1975 nam hij afscheid, omdat hij een benoeming had aanvaard tot geestelijk verzorger in een psychiatrische inrichting te Wagenborg (Gr.). Ouderling F. Oosterwijk nam de leiding van de gemeente op zich, maar hij overleed reeds spoedig. Emeritus-voorganger H. Sikkema die in Heemskerk woonde stond in de volgende jaren de gemeente als consulent ter zijde.
Op 3 september 1978 kon J.A. Scholte als nieuwe voorganger van de gemeente bevestigd worden. Scholte had in de jaren veertig en vijftig enige gemeenten gediend, maar was sinds 1958 werkzaam in het bedrijfsleven. Zijn arbeid in Haarlem kon hij beginnen met een doopdienst in oktober met vier dopelingen. Eind 1978 telde de gemeente 142 leden. Het evangelisatiewerk werd met nieuwe energie ter hand genomen. In Schalkwijk werd begonnen met een jaarlijkse vakantiebijbelweek. Tevens werden er in de gemeente wijkavonden georganiseerd. In 1979 werd in Haarlem in samenwerking met de Baptisten Gemeente IJmuiden de Algemene Vergadering van de Unie gehouden.
Op 30 mei 1980 was het precies honderd jaar geleden dat de gemeente was geïnstitueerd. Dit werd in het najaar van 1980 gevierd. Samen met de Waalse Gemeente, die eveneens op het Begijnhof gevestigd is kwam het tot jaarlijkse tweetalige adventszangdiensten. De zang ging beurtelings in de Nederlandse en de Franse taal. Scholte diende Haarlem tot na zijn emeritaat. Op 4 september 1983 nam hij afscheid van Haarlem en vertrok hij naar Westervoort.
In de jaren tachtig daalde het ledental langzaam. Dit was voor de raad aanleiding om bij het beroepingswerk te denken aan samenwerking met Amsterdam-West. Drie tevergeefs uitgebrachte beroepen deden besluiten niet verder samen te werken. In deze periode was emerituspredikant R.J. Voorhaar consulent van de gemeente. Ook J.A. Scholte verleende nog wel bijstand. Enkele studenten van het seminarie De Vinkenhof ging regelmatig voor in de erediensten.
In 1985 werd in Haarlem-centrum een Raad van Kerken opgericht. De Baptisten Gemeente sloot zich hierbij aan.
In oktober 1985 nam S.P. van der Steen te Emmen het beroep dat de gemeente te Haarlem op hem uitbracht aan. Op 9 maart 1986 deed hij zijn intrede. Er werd weer begonnen met evangelisatiediensten. De voorzang voor de dienst werd uitgebreid en er werd gezongen uit de bundel Opwekkingsliederen, onder begeleiding van Van der Steen. Ook werden er weer bijbelstudieavonden gehouden. Het ledental van de gemeente bleef ondertussen dalen als gevolg van overlijden, overgang naar andere gemeenschappen en verhuizing. In mei 1988 werd Van der Steen ziek. Enkele weken later was het een schok voor de gemeente om te horen dat Van der Steen had besloten een andere werkkring te gaan zoeken en naar Pernis te verhuizen. J. Broertjes, inmiddels emerituspredikant te Rijswijk werd bereid gevonden om als consulent de gemeente te leiden. Ondertussen gingen de activiteiten van de gemeente door de trouwe inzet van velen door.
Op 17 september 1989 kwam R.Th. Quispel, student van de Tweede-Weg-Opleiding van het Seminarium de Haarlemse gelederen versterken. In 1990 werd besloten hem te beroepen tot part-time voorganger. Op 9 september van dat jaar werd hij bevestigd. Na een dieptepunt van 79 leden op 31 december 1991 begint zich in de jaren negentig weer een groei van het ledental af te tekenen. [Januari 2003 vertrok Rob Quispel naar Huizen. De gemeente telde toen ruim 80 leden.]
8 NAWOORD
Als we terug zien op zo’n 125 jaar geschiedenis van het baptisme in Haarlem valt allereerst op dat er altijd een aantal mensen is dat trouw blijft aan de gemeente. Soms zijn het er zeer weinig, later zijn het er weer veel. Dit mag ons bemoedigen en inspireren. De gemeente is een gemeente van de Heer, maar ook een gemeente van mensen. Mensen maken fouten, ook dat blijkt telkens weer. Maar mensen stralen ook de liefde en de warmte van de Heer uit, waardoor anderen tot geloof komen.
Jezus Christus, die de Heer der Gemeente is, is trouw gebleven aan zijn werk in de Baptisten Gemeente te Haarlem. In vertrouwen op Hem gaat anno 1993 de arbeid van de gemeente enthousiast door. Het aantal bezoekers van de zondagse diensten is groeiende. Er zijn enkele bijbelstudiegroepen. Er is kinder- en jeugdwerk. Ook zijn er een zangkoor, een vrouwenkontaktgroep en een zendingswerkgroep. Velen hebben in de achterliggende tijd in de gemeente de Heer leren kennen als hun Verlosser en hebben zich laten dopen.
Moge de gemeente ook in de komende tijd een heilzame betekenis hebben.
Jezus Christus, die de Heer der Gemeente is, is trouw gebleven aan zijn werk in de Baptisten Gemeente te Haarlem. In vertrouwen op Hem gaat anno 1993 de arbeid van de gemeente enthousiast door. Het aantal bezoekers van de zondagse diensten is groeiende. Er zijn enkele bijbelstudiegroepen. Er is kinder- en jeugdwerk. Ook zijn er een zangkoor, een vrouwenkontaktgroep en een zendingswerkgroep. Velen hebben in de achterliggende tijd in de gemeente de Heer leren kennen als hun Verlosser en hebben zich laten dopen.
Moge de gemeente ook in de komende tijd een heilzame betekenis hebben.
BRONNEN
Enkele geraadpleegde bronnen:
Dr. G.A. Wumkes, De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland (1912)
J. van Dam, Geschiedenis van het Baptisme in Nederland (1979)
G. Veldhuysen sr., De Zevendedags-Baptisten (1907)
S.A. Börger & G.W. Tijman, Oorsprong en ontstaan (1970)
J. van Dam, De baptisten-gemeenten, info (1977)
Dr. G.A. Wumkes, De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland (1912)
J. van Dam, Geschiedenis van het Baptisme in Nederland (1979)
G. Veldhuysen sr., De Zevendedags-Baptisten (1907)
S.A. Börger & G.W. Tijman, Oorsprong en ontstaan (1970)
J. van Dam, De baptisten-gemeenten, info (1977)
NOTEN
Wellicht onder invloed van de Amsterdamse voorganger Reeders, die van mening was dat er voor een christen slechts één lidmaatschap bestond, dat van de gemeente. Hij had hierover een ernstig verschil van mening met zijn gemeente, wat tot zijn vertrek in februari 1891 leidde. 100 jaar Amsterdam Centrum, p.20
Sinds de officiële ingebruikneming op 20 september 1953 zijn er honderden erediensten gehouden onder leiding van zeven eigen voorgangers en vele gastsprekers. Vele tientallen mensen zijn er gedoopt. Er zijn ook diverse andere aktiviteiten gehouden. In 1980 kon de gemeente haar honderdjarig bestaan vieren.
Nog steeds is de kapel volop in gebruik als plaats waar mensen de goede boodschap van Gods liefde kunnen horen en ervaren. Als wij in september het veertig-jarig jubileum van onze kapel vieren, dan staan we ook stil bij de trouw die God betoond heeft. Want we hebben mogen ervaren dat Hij op bergen en in dalen aanwezig was. We vertrouwen er op dat Hij dat ook in de toekomst zal zijn.
Het Haarlems Dagblad vermeldt op 7 augustus 1953 in een uitgebreid artikel: “Haarlemse Baptistegemeente koopt Begijnhofkapel.”
Hugo Heymeijer